Stadgenoot verhuurt in Amsterdam ongeveer 30.000 woningen. Alle huurinkomsten bij elkaar opgeteld, zijn net toereikend voor de uitgaven die wij maken voor onderhoud, belastingen, onze eigen organisatie, etc. Om nieuwbouw te kunnen ontwikkelen, moeten wij woningen verkopen. Als we dat doen, groeit onze woningvoorraad: met de huizenprijzen van de laatste tijd, kunnen we twéé huurwoningen bouwen als we er één verkopen. De voormalige sociale huurwoning wordt dan een koopwoning en er komen twee nieuwe sociale huurwoningen bij.
We verkopen het liefst aan mensen die bij Stadgenoot huren en een koopwoning kunnen betalen. Er komt dan een sociale huurwoning vrij voor iemand die op de wachtlijst staat; de voormalige huurder trekt in een koopwoning; én we kunnen twee nieuwe sociale huurwoningen bouwen. Voor de meeste woningen die wij verkopen, geldt daarom een voorrangsregeling voor onze eigen huurders.
Daarnaast verkopen alleen aan mensen die er écht gaan wonen. Ouders mogen wel een woning kopen voor hun kind, maar die woning mag niet worden verhuurd aan een derde partij. Ook mag de woning niet zomaar worden doorverkocht. Dit ‘anti-speculatiebeding’ geldt voor de periode van twee jaar.
Als een corporatie een woning wil verkopen, wordt de verkoopprijs bepaald door een onafhankelijke taxateur. Dat is wettelijk zo geregeld. Stadgenoot mag niet onder de getaxeerde marktwaarde verkopen.
Jaarlijks verhuist ongeveer 5 procent van onze huurders. Dat zijn zo’n 1500 huishoudens per jaar. Steeds als dat gebeurt bij een woning waar de gemeente verkoop toestaat (dat is een beperkt aantal woningen), bekijken we of we die woning zullen verkopen of in de verhuur blijven houden. Van de 1500 woningen die vrijkomen houden we er 1400 in verhuur en verkopen we er 100. De verkoopopbrengst gebruiken we om nieuwe woningen te bouwen. Of we een woning verkopen of blijven verhuren, wordt bepaald door twee dingen: